HOE EEN HOND ZORGT VOOR CADEAUTJES

HOE EEN HOND ZORGT VOOR CADEAUTJES

Twee jaar geleden kregen we een hondje. Het ging niet zo goed met me en wandelen zou helpen. Het hondje drentelde overal met me mee. Eerst uren door de duinen en het dorp, later ook naar kantoor. En maar lopen, zo samen. Ik was namelijk nogal teleurgesteld in veel dingen en had tijd nodig om dat allemaal te overdenken. Tijdens een van die vele tochten realiseerde ik me met schrik, dat het aanhankelijke mormel het eerste in mijn leven was dat mijn verwachtingen overtrof! Ik was gelukkig met… een teckel. Ik schrok ervan, omdat de rest in het leven mijn verwachtingen blijkbaar niet kon overtreffen. Waarom was ik anders zo teleurgesteld?

Waarom maakte dit huppelende diertje mij gelukkig?
Van hem verwachtte ik niets.
Daardoor werd alles wat hij gaf een cadeautje om dankbaar voor te zijn.

C-MAJEUR

C-MAJEUR

De spanning was van zijn gezicht af te lezen. Hij beet op zijn onderlip. Hoe zou zijn moeder reageren? Zorgvuldig had hij het doosje ingepakt. Bij de kruidenier vond hij het achter de winkel tussen de kartonnen dozen: knisperend roze papier. Het was dan wel een beetje gevlekt van de mandarijnen, maar precies groot genoeg, als hij het zorgvuldig glad streek. Een paar dagen lang had hij er een zwaar boek opgelegd. Een boek van tante Cor. Tante Cor was geen echte tante van hem, iedereen noemde haar gewoon zo.
Hij had het boek meegenomen na hun kopje thee, nadat hij haar hondje had uitgelaten en zij de deur uit ging voor boodschappen. Het was groot en zwaar dus perfect om het papier te pletten, zodat de kreukels niet meer zo opvielen. Tante Cor zou dat boek niet missen. Er stonden rare tekens voorop. Tekens die hij niet begreep, dus tante Cor ook vast niet. Waarom ze dat boek had liggen op het dressoir was dan ook een raadsel voor hem. Hij schoof het boek met daaronder het papier onder zijn bed, zodat zijn moeder het niet per ongeluk zou vinden. Wel moest hij oppassen dat het slot op het boek het papier niet zou scheuren. Het piepkleine sleuteltje had hij in zijn broekzak gestopt, anders zou hij het misschien zoekraken.

Maandenlang had hij gespaard. Van meneer Derksen kreeg hij nog een extra dubbeltje toegeschoven, voor de kleine klusjes die hij zo goed deed; het haar bijeenvegen en zijn scharen naar de sliep brengen of het flesje Dralle’s Berken Haarwater aanvullen met lauwe thee. Dat scheen te helpen tegen haaruitval en was heel duur. Waarom lauwe thee zo duur moest zijn begreep hij niet, maar als meneer Derksen het zei zou het wel zo zijn. Soms mocht hij koekjes halen, dan kreeg hij er ook eentje en deze keer mocht hij het wisselgeld houden, een heel dubbeltje maar liefst! Meneer Derksen was goed voor hem, dus hij kwam er graag.
Net op tijd voor de kerst was het hem gelukt en had hij dat blinkende ding in dat mooie doosje in het roze papiertje verpakt en onder de boom gelegd. Voor zijn moeder.

Op zijn vrije middagen liep hij vaak langs dat raam van de winkel en dan lachte het hem toe. Het blonk zo mooi in zijn opengeslagen doosje, in een bedje van lichtblauw fluweel en op de klep een rood zegel erop. Hij was wel vijf keer naar binnengelopen en staarde er naar. De winkelier had nog allerlei moeilijke dingen aan hem gevraagd met woorden die hij niet kon herhalen, iets met tonen en soorten, wat dat dan ook mogen zijn. Toen was hij maar weer weggelopen. Maar uiteindelijk had hij gekozen welke de winkelier aanprees. Een hele mooie zilverkleurige met “een breed geluid”. Dus dat moest wel mooi zijn.

Soms ging hij zonder ontbijt naar zijn werk, want zijn moeder had niet zoveel en dan liet hij het liever over voor de kleintjes. Het was best een eindje fietsen dus vertrok hij vroeg en in deze periode van het jaar was het nog donker. Nog voordat de zon haar gezicht liet zien fietste hij langs de heide en dan door het bos. Voorbij de Pyramide en dan zag hij eindelijk de eerste huizen van het dorp waar de fabriek stond. Hij was bang, keek schichtig om zich heen. Soms zag hij iets. Of dácht hij iets te zien. Een geluid, een beweging, witte slierten mist die zich om de stramme boomstammen krulden en over de heide leken te dansen. De boswachter had hem verteld dat het Witte Wieven waren; dode vrouwen die geen rust konden vinden omdat ze kwaadaardig waren en voor straf eeuwig rondwaarden door de bossen en over de velden. Ze verborgen hun schatten in de holen van de konijnen en vossen en probeerden je daar naartoe te lokken. Als je dat deed kwam je nooit meer terug, je verdween. Hij zou ze zeker niet achterna gaan. Ondanks de kou parelde er zweet op zijn voorhoofd.

Toen hij eindelijk de moed had gevat het doosje achter het raam te pakken en op de toonbank neer te leggen, rolden al zijn centen en stuivers samen met het dubbeltje van meneer Derksen over de vloer. Hij lag op zijn buik om alles onder de toonbank en de schappen vandaan te vissen. Het winkelmeisje telde, hij kwam een stuiver tekort. Hij wist zéker dat hij voldoende had gespaard, de stuiver moest nog op de vloer liggen. Voordat hij weer naar de grond kon duiken, pakte het winkelmeisje zijn hand en glimlachte, waardoor er een kuiltje in haar wang zichtbaar werd. Hij begon te blozen. Ze keek gehaast achterom naar de winkelier en fluisterde dat het zo goed was. Dat ze die stuiver nog wel ergens zou vinden op de vloer, later op de dag.

Verbaast was ze over het pakje dat daar onder de kerstboom lag. Een pakje voor haar en ook nog zo zorgvuldig ingepakt. De ochtend was fris geweest. Ze had voor het kerstontbijt lekker krentenbrood gebakken en de kleintjes hadden hun buikjes rond gegeten. Nu was het tijd voor dat ene pakje dat daar lag onder de boom. De kinderen raakten er niet over uitgepraat.
Willem kreeg geen hap door zijn keel, dat had ze wel gezien. Nerveus wipte hij met zijn voeten, hij beet op zijn onderlip en pulkte aan een velletje van zijn duim. Zo hard dat het ging bloeden. Hij stak de duim in zijn mond en zoog.
Ze verwijderde zorgvuldig het touwtje van het roze pakje. Het lichtblauwe doosje gleed tussen het knisperende roze papier uit, op haar schoot. “Kijk moeder, zo doe je dat”, voordat ze het wist had haar zoon het doosje uit haar handen gegrist. Hij haalde er iets uit dat glom en zette het aan zijn mond. Vrolijke klanken kaatsten tegen de balken van hun kleine woonkamer. Willem blies uit volle borst op de mondharmonica; in uit, in uit. De kleintjes schaterden van de pret en moeder ook. Op het ritme van de klanken klapten ze allemaal mee. Nog nooit had ze hem zo vrolijk en uitgelaten gezien. Haar hardwerkende grote jongen, die nooit iets voor zichzelf vroeg, had voor háár een mondharmonica gekocht.

Zijn moeder genoot als hij erop speelde. Hij was dan wel van haar, die mondharmonica, dat wist hij heus wel, maar hij speelde erop. In het buurtcafé had hij gezien en gehoord hoe dat moest. Daar speelde de man van tante Cor elke zondag, na het uitgaan van de kerk, op zijn mondharmonica. Machtig mooi vond hij dat. Dat wilde hij ook. En zo kwam het dat hij bedacht er eentje voor zijn moeder te kopen. Deze kerstochtend zou hij naar het café gaan, bij het uitgaan van de kerk en zou hij de man van tante Cor opwachten. Nu zouden ze sámen kunnen spelen.
Het was er al druk toen de jongen aankwam. De dienst was zeker vroeg ten einde? Iedereen was opgewonden. Er werd gepraat: de preek was kort geweest, over dieventuig en addergebroed dat zo laag was om de bijbel te stelen en dat nog wel met Kerstmis.
Geschrokken kneep de jongen zijn ogen samen; het boek, zou dat… hij haastte zich terug naar huis en keek onder zijn bed. Het lag er nog. Hij schoof het boek onder zijn wollen trui en holde naar het huis van Tante Cor. Vanachter de rododendrons langszij het huis zag hij de twee zitten, hij druk gebarend, zij met gebogen hoofd. De stoel viel met een klap, toen de man van tante Cor opstond. Met grote stappen verliet hij het huis. De jongen kroop nog iets dieper de struiken in, kortademig, zijn hart bonsde pijnlijk hard in zijn keel.
Tante Cor huilde en rende de trap op. Het ideale moment voor hem om het boek terug te leggen op het dressoir, zonder op te vallen. Hij wist niet meer op welke pagina het openlag, dus hij besloot het zo maar te laten.

Pas de eerste zondag in het nieuwe jaar durfde Willem haar mee te vragen naar het café waar de man van tante Cor ook mondharmonica speelde. Waarom de jongen niet meer naar het café was gegaan na die ene kerstochtend, wilde Willem niet zeggen. Maar nu maakte ze zich dan eindelijk toch op om met hem mee te gaan. Hij beet weer op zijn onderlip, haar zoon was zichtbaar nerveus. Ze had van het roze papier van zijn cadeau een bloem gemaakt, dat ze op haar witte blouse spelde.
Vol trots liet haar jongen zijn mondharmonica aan de man van tante Cor zien. Ze zag hoe de man het apparaat zorgvuldig bekeek en ronddraaide in zijn handen: “Zo, in C-majeur!” Zijn ogen lichtten op. Blijkbaar was het echt een mooie mondharmonica die haar zoon haar had gegeven. Toen begon de man te schateren. Ze begreep niet wat er zo grappig was, maar vergat het al snel toen hij zijn harmonica uitklopte in zijn linker hand. Dat deed hij met beheerste kracht. Kleine plofjes lieten druppeltjes achter op de muis van zijn palm. Toen hij de harmonica weer aan zijn mond zette liep één druppel langzaam langs zijn pols de mouw in van zijn zwarte jasje. Haar zoon zag dat allemaal niet, die sprong op en neer, klaar om samen muziek te gaan maken. Ze glimlachte.

De man van tante Cor vond het geweldig hoe de jongen met hem meespeelde op zijn blinkende harmonica. Ze wisten van geen ophouden en iedereen werd steeds vrolijker. Een uurtje later zat hij achter een biertje en vroeg de jongen waarom hij nooit naar de kerk kwam. De jongen haalde zijn schouders op. “Mijn moeder gelooft d’r niet in”, zei hij schutterig, starend naar de vale punten van zijn schoenen. “Je hebt een mooie preek gemist, jongen” en hij vertelde hem wat hij had verteld aan de mensen in het dorp. Vanaf zijn hoge kansel keek hij naar de bleke en vermoeide gezichten van zijn gemeente. Eenvoudige boeren waren het en wat winkeliers en natuurlijk de boswachter, die kwam altijd trouw.

De jongen knikte, dat begreep hij wel, dat de boswachter altijd kwam. Die was natuurlijk harstikke bang dat de Witte Wieven hem kwamen halen en deed daarom vast veel schietgebedjes op zondag in de kerk.

“Een zondaar heeft mijn bijbel gestolen, maar een engel bracht het terug”, vertelde de man van tante Cor verder. Alleen zat het op slot. Met veel moeite had hij hem open weten te wrikken, waardoor het slot voor altijd stuk was. Maar het wonderbaarlijke was dat hij in het boek een rode zegel vond met daarop afgedrukt de woorden C-majeur.
De man van tante Cor keek de jongen aan en er ontstond een ongemakkelijke stilte. Hij zag hoe de jongen van kleur verschoot en van zijn ene op zijn andere voet wipte. “Dat betekende natuurlijk dat ik vaker mijn mondharmonica ter hand moet nemen!”

Waarom keek de man van tante Cor hem zo indringend aan en lachte hij zo luid? Hij begreep er niets meer van. Een rood zegel… in het boek… Hij voelde in zijn broekzak.

Het winkeliersmeisje stootte hem bijna omver. Ze straalde, om haar hals hing een zilveren kettinkje, met daaraan een sleuteltje. Het meisje zag hem er naar kijken. Ze raakte het sleuteltje aan, met haar kleine slanke hand. Haar dromerige ogen keken op naar de man die haar liefdevol aan de arm hield. Het was de winkelier, van wie de jongen zijn mondharmonica met het “brede geluid” had gekocht, voor een mooie prijs minus één stuiver. Zijn haar zat strak in een scheiding. Vast die lauwe thee van meneer Derksen voor gebruikt, dacht de jongen.
Ze hadden zich verloofd, vertelde het winkelmeisje en het sleuteltje had de winkelier aan haar gegeven als teken van zijn liefde voor haar. Ze vroegen hem of hij op zijn nieuwe mondharmonica wilde spelen. “Wellicht samen met de dominee?” Zodat zij konden dansen. Dat deed hij. Zijn moeder klapte enthousiast mee en plette daarmee per ongeluk de roze papieren roos op haar witte revers. Ondanks het wit van haar blouse, dat hem deed denken aan de Witte Wieven in het bos, stond zijn roos haar nog steeds mooi.

illustratie: Ditte

STOER WIJF

STOER WIJF

Daar staat ze. Wat onzeker scant ze de omgeving. Het warme bad aan haar voeten dampt, de mineraalluchten prikken in haar neus. Ze wrijft over haar gezicht. “Heb je een handje nodig, schatje?”, klinkt er uit de diepte. Ik kan hem net niet zien, de man met die vriendelijke stem, die dat zegt. Hij ligt ergens in dat bad. Achter een palmboom.
“Nee, aan jou heb ik niks!”, zegt de dame op leeftijd, scherp articulerend. Haar haar is mooi; zilvergrijs en nog een volle bos. Ze heeft nagedacht over haar badpak voordat ze op deze reis ging naar tropisch Bali. Het zwempak volgt de trend: donkergroen met lichtgroene, grote, langvingerige bladeren erop. Staat haar prima.
Ze doet een paar stappen naar achter en dan zie ik haar door de knieën zakken. Dezelfde palmboom die mijn zicht op de mannenstem ontneemt, geeft de vrouw steun terwijl ze behoedzaam naar beneden zijgt. Haar billen verdwijnen achter de struiken. Op handen en knieën komt de dame weer tevoorschijn en ze overbrugt de afstand naar het warme mineraalbad.

“Mam, wat doe je nou?”, roept een spierwitte man verschrikt. Met lichte tred komt hij aanlopen en ziet zijn moeder kruipend over de tegels gaan. Zijn huid is zo wit dat het pijn doet aan je ogen, zo met die felle zon erop. Hij volgt niet de laatste modetrend, zoals zijn moeder. Zijn broek floddert wat onder zijn net iets te dikke buik. Een vijftig-minner met een goed leven. De haren die onder zijn petje vandaan piepen zijn knalrood en aan zijn gezicht te zien is hij in het normale leven een brildrager.
“Mam, doe is niet zo mal”, net als zijn moeder spreekt hij de woorden luid en duidelijk uit, zodat het hele tropische park kan meegenieten. “Het kan me niet schelen!”, schettert de vrouw naar haar zoon. De man achter de palmboom zwijgt in alle talen.
“Ik heb gewoon geen zin om op mijn plaat te gaan. Daar pas ik voor. Ik kom er zelf wel in!” Ondanks het woordgebruik, klinkt het allemaal zeer keurig. Ze draait zich om en laat zich rustig in het bad zakken. Zo die ligt erin. Heerlijk, wat een stoer wijf. 

FIT MET EEN VETRANDJE

Ik ben een fee, zoals ik de duin op huppel.
Buikspieren aangetrokken loop ik vlot de steile helling op van een hoge duin, die uitkijkt op het strand waar mijn jongste dochter aan het surfen is. Dat wandelen doet me goed, zonder naar adem te snakken loop ik in hoog tempo door. Het valt niet mee met al dat zand dat onder mijn blote voeten wegschuift. Poeh, maar ik doe het en hoe! Hahaa, dat regelmatig lopen naar kantoor en daags het hondje uitlaten, werpt zijn vruchten af. Tralala.
Toegegeven: ik voel wel dat zwembandje zitten bij het intrekken van mijn buik. Dat buikje zit stiekem toch wel een béétje in de weg. Ook met de yoga voel ik die rol, maar ach ik leg mijn neus plat tegen mijn knieën, ben dus mega soepel en loop zonder hijgen nu deze duin op.

Vanaf nu omarm ik dat vetrandje, besluit ik. Zolang ik me fit voel en lenig ben, mag ik best dat glaasje wijn door de week. Dat maakt me zó gelukkig.
Ja, ik weet wel waar dat vetje vandaan komt, dat zal ik niet ontkennen. “Elk pondje gaat door het mondje”, zei mijn moeder altijd. Dat zegt ze nog steeds tegen mij. Onuitstaanbaar, maar ze heeft gelijk; stukje kaas, biertje bij het koken, zeker met dit warme weer, héérlijk. Dat slokje draagt bij aan mijn levensgeluk, zoals ook dat wandelen en dat hondje. Ja, ik weet het zeker: ik stop met mekkeren over mijn gewicht, voortaan ga ik door het leven als: mevrouw FIT met een VETrandje. Zie mij gaan als een speer… ik ben onoverwinnelijk!

Ze gaat me voorbij, die jonge moeder. Kind van 9 maanden op de heup, één peuter meesleurend aan de hand. Ze heeft een lang en mega strak lijf, eigenlijk gewoon mager, denk ik nijdig terwijl ik quasi nonchalant mijn jurkje over mijn tummy strak trek. Ze zal drieëndertig jaar zijn, zeker nog geen vijfendertig. Ook pa gaat me voorbij, met een grote strandtas. Hij heeft spillebenen.
Een trol, dat ben ik, zoals ik die heuvel op sjok. Belast met kilo’s vet en slappe spieren.
Hoe doen die twee dat? Ze racen me met gemak voorbij, zien me niet eens, volgens mij. Ik was net zo tevreden met mezelf, waarom moeten die twee dat herwonnen zelfvertrouwen nu weer vermorzelen?

Vijfendertig ben ik, als ik met een dikke buik naar het strand fiets; hoogzwanger van nummer drie. Onze vierjarige dochter zit samen met broertje van twee voorop in de bakfiets. Moeiteloos fiets ik duin op en duin af, op weg naar ditzelfde strand. Met twee vingers in mijn neus. En nee, dat was niet op een elektrische bakfiets, die bestonden zestien jaar geleden nog niet. Wij waren toen nog uniek met een bakfiets, dacht ik, toen.
Bijzondere keuze vind ik dat overigens: piepjonge moeders en vaders op een elektrische (bak)fiets en maar geld uitgeven aan de sportschool. Dat is twee keer duur en voor míj een onbegrijpelijke combinatie.
Ik kijk om naar het begin van de duin, daar achter het wildrooster. Ja hoor, een elektrische bakfiets. Vast een stel dat samen gezellig naar de sportschool gaat een paar keer per week, als de kinderen op bed liggen, of nog beter: een personal trainer heeft die aan huis komt, terwijl de oppas hun kinderen eten geeft.
Een jaloers oud wijf ben ik. Ik weet het wel: tussen mijn dertigste en veertigste tóen was ik onoverwinnelijk.

Ik ben allang geen vijfendertig meer, laat staan drieëndertig, zoals dit strakke stel. Scheelt vijftien jaar zoveel, fysiek? De twijfel slaat toe: ik maak mezelf wijs dat ik fit ben, ik verzin het gewoon, om mijn vetrandje goed te praten. Kan het niet uitstaan, nèt nu ik mijn blubbertje accepteerde en daarom mijn wijntje mocht blijven drinken.

Ik kijk het stel na dat al snel tientallen meters op me vooruit loopt. Ze hollen de duin af en de kinderen gieren van de pret. Wees eerlijk tegen jezelf, meis, je bent gewoon een krent, met je bakfiets zonder accu, zonder een sportschool en zonder je eigen ‘personal trainer’. Een goedkope vrouw ben je, dat dan weer wèl. Dus drink jij nu lekker dat wijntje, dat kan er wel van af. Sterker nog dat verdien je! Dan ben je maar een VETTE mevrouw met een FITrandje, de combinatie maakt me gelukkig.

Column voor: B-Magazine – jaargang 6 – nr. 14 – zomer 2019

SECOND LOVE

Martijn is de eerste die me erop aanspreekt. Het is Koningsdag. Hij staat onder oranje, wapperende vlaggetjes. De vrolijke sliert driehoekjes hangt tussen de lantaarnpaal en de bloeiende Japanse kers in; de roze bloesem knalt je tegemoet. Keiharde muziek klinkt uit de boxen naast de stam. Biertje tegen de borst geklemd, net iets te dicht op me staand, zegt hij het: “gaat het wel goed tussen jullie?” “Euh…, ja prima“, antwoord ik. Zijn vrouw wuift me, of ik haar even wil helpen met de oranjebitter. Tuurlijk en ik schiet in de actie, geen enkele aandacht meer voor het gesprek met haar man.
Twee weken later is het Diederik, in de supermarkt: “hoe gaat het nu tussen jou en je man?”. Ik ben op mijn hoede, een tweede keer dezelfde vraag in korte tijd, hier zit iets achter… “Jullie gaan toch uit elkaar?”, verklaart Diederik. Na enig doorvragen blijkt dat zijn vrouw hem vertelde dat ik gesignaleerd word met andere mannen.
Ik schakel snel: ‘gesignaleerd met andere mannen’, mmm nou ja, dat kan ik niet ontkennen. Ik besluit hem dat ook te zeggen en laat een stilte vallen. Leuk, hij fronst zijn wenkbrauwen, ik geef hem even de tijd om dit te verwerken. De stilte wordt pas verbroken als ik hem uitleg dat ik veel overleg heb met collega’s, niet op kantoor maar vaak gezellig op terrasjes in het dorp en dat zijn allemaal mannen inderdaad. Soms BN-ers, dus dan springt het in het oog wellicht. En ja in onze branche omhelzen we elkaar, zijn wat vrijer dan hij gewoon is. Ze zetten me thuis af die mannen, soms midden in de nacht na het werk, dus tja dat valt blijkbaar op bij het hondje uitlaten. Diederik knikt begrijpend.
Dat is het moment dat manlief zijn intrede doet. Zijn petje wipt omhoog achter het winkelwagentje als hij me ziet. Jij ook hier? Misverstandje tussen man- en vrouwlief, maar “geen reden om uit elkaar te gaan of een second-love erop na te houden!”, lach ik over mijn schouder tegen Diederik, terwijl ik met manlief gebroederlijk verder door de gangpaden struin. Diederik blijft een beetje verloren staan tussen het fruit.
Drie maanden later verneem ik dat zowel Martijn als Diederik gescheiden zijn en beide vrouwen onlangs appartementen in de stad betrokken hebben. Gaf ik nu de mannen of hun vrouwen hoop?