DE EERSTE KEER

DE EERSTE KEER

Trouwe lezers weten dat wij al jarenlang met veel plezier kippen houden. Inmiddels waren wij toe aan een derde generatie en afgelopen april kwamen de kuikens. De hele buurt liep uit, ouders en kinderen kwamen dagelijks langs om de pluizige bolletjes te knuffelen. De kipjes groeiden, werden pubers en uiteindelijk volwassen… in de vakantie, in onze afwezigheid.
Dat kippen volwassenen zijn merk je het eerst aan hun stemgeluid, hennen blijven stil en hanen gaan kraaien nog voordat hun pronkveren zichtbaar zijn. Dat gebeurde…, ze kraaiden bijna allemaal. Het concert was onovertreffelijk volgens de appberichten van onze nieuwe buren. Nou ja, nieuw, sinds kerst woonden de twee echtparen al naast ons. Met hun kinderen hadden we al kennis mogen maken via de kuikens, maar zelf waren ze nog niet toegekomen om zich aan ons voor te stellen. Neem in acht dat het vol in coronatijd is. Enfin, de hanen gaven reden voor een eerste gesprek via whatsapp.
Met gevaar voor eigen leven snelden we terug naar huis en nog voordat de auto was uitgepakt, plukte ik de hanen van het nest, om ze de volgende dag terug te brengen naar de boer.
Eén haan bleef (het is zoveel leuker kippen houden met een haan erbij) en ik voedde hem op zijn kukelen te beperken. Ja, geloof me, dat kan. De nieuwe buren gunden mij daarvoor een week, wederom per app, waarvoor ik hen dankbaar was. Let wel… hun goodwill was geslonken tot het vriespunt. Na vijf dagen begreep de haan de boodschap. Rust keerde terug in ons groene wijkje aan de rand van het natuurpark.
Totdat de hennen luidruchtig lieten weten dat zij eieren konden leggen… Ik hield mijn adem in, geen whatsappjes deze keer.
De whatsapp stilte gaf mij moed de buurtjes eens te bezoeken met een zoenoffer: de eerste eitjes. Een mens dient immers te beseffen dat hij iets goed te maken heeft voor dat wat hij eet. Vergeet niet, die eerste eitjes zijn niet te versmaden… Het zoenoffer deed zijn werk, de eerste kennismaking met ons mocht dan onovertreffelijk zijn geweest, de tweede was toch zeker hartelijk.
En de haan? Die noemen we Thor, de moeilijk opvoedbare zoon van de oppergod Odin. Niet vaak maar gericht gooit hij zijn hamer naar de aarde en dan zullen we het wel verdiend hebben….
DOLLE MINA

DOLLE MINA

‘Jongens zijn veel liever voor hun moeder dan meisjes’, horen ze achter zich. Ze klemt de arm van haar schoonmoeder nog wat steviger vast. Het mens zou van het talud rollen, zo glad is het.
‘Jij kan het weten, Ans’, fluistert ze.
‘Ik heb geen dochters dus ik kan het niet vergelijken’, puft Ans, die onzeker de ene voet voor de andere zet.
Achter hen ontspint zich een gesprek. De zonen van de twee dames zijn attenter dan hun dochters. De auto knipoogt, ze laat haar schoonmoeder op de achterbank zakken en merkt dat ze zelf opgelucht plaatsneemt op de bijrijdersstoel. De andere moeders praten ongestoord verder. Zij hebben moeite met het gedrag van hun dochters, zoveel is duidelijk.
Het valt haar op dat haar schoonmoeder zwijgt. Iets wat ongebruikelijk is voor de dolle Mina van toen.
Ze rijden voort langs verlaten bungalows in duinpannen. De lucht is grijs en de weg nat. In de zijspiegel ziet ze dat haar mascara is uitgelopen door de regen. Ze de vraag hoe de dames zelf omgaan, of gingen, met hun moeder, als dochters zeg maar. De vrouwen moeten deze vraag even op zich laten inwerken.
‘Iedereen vindt mijn moeder leuk. Ik vind haar niet leuk, maar ik ben de enige. Ik sta hier dus helemaal alleen in.’
De stem komt luid en duidelijk van de achterbank. Ze draait zich om naar de dames toe, de grijze autoriem snijdt in haar hals en ze trekt hem wat langer. Dan neemt ze haar bril van haar neus en begint de glazen te poetsen met de punt van haar bloesje terwijl ze de bestuurster aankijkt.
‘Hoe zit dat met jouw moeder?’
‘Mijn moeder is een hypochonder en weet alle aandacht op die manier naar zich toe te trekken, dusdanig dat ik nooit de kans krijg echt contact met haar te maken. Het contact is praktisch.’
Het valt haar op dat haar schoonmoeder nog steeds geen vin verroert.
‘Zijn er broers?’, vervolgt ze.
Ja, die zijn er. Die halen hun schouders op, vinden dat hun zussen moeilijk doen.
‘Als je ouder wordt heb je meer aan dochters.’
Het is de scherp articuleerde stem van haar schoonmoeder. Ze draait zich terug in haar stoel en kijkt recht voor zich uit. Haar neus jeukt. De auto draait om een rotonde heen, met daarop een roestig kunstwerk.
‘Zou het iets te maken hebben met verwachtingen? Die van je moeder en de omgeving, maar vooral van jezelf?’
Haar ogen knijpt ze even dicht, alsof ze een kaakslag van links verwacht. Maar er gebeurt niets. De chauffeur heeft last van schuldgevoelens. De vrouw op de achterbank knikt driftig.
‘Van zonen wordt geen zorg verwacht en het wordt ze dan ook vergeven als ze een keertje overslaan of het gewoon niet doen.’
‘Dochters laten zich gewoon minder afleiden dan zonen’, komt de oudere dame.
Daar moeten alle vier de vrouwen even over nadenken.
‘Wat bedoel je precies, Ans?’, vraagt ze.
‘Zonen zijn aardig tegen hun moeder, zolang er geen andere vrouw in het spel is’, snerpt de moeder van enkel zonen door de auto.
Ze zijn er. De regen komt met bakken uit de hemel. Drie paraplu’s begeleiden dolle Mina het huis in.

WETEN WAT JE WIL IS BEGEERTE

WETEN WAT JE WIL IS BEGEERTE

‘Onderscheid maken tussen wat je wel wilt en wat je niet wilt komt voort uit begeerte.’

Dat las ik laatst in de leer van Tao. Nu hoor je regelmatig mensen zeggen: ‘ik weet in ieder geval nu wat ik níet wil’ en dat wordt dan positief bevestigd door de ander. Maar volgens de Tao-filosofie is dit verlangen naar duidelijkheid nu precies wat ons mensen ongelukkig kan maken. Niet positief dus: weten wat je niet wilt. Snap je het nog? Ik moest hier jaren over nadenken dus schaam je niet. Eenvoudiger gezegd komt het erop neer dat wanneer je verlangend naar jezelf en de wereld kijkt, teleurstellingen op de loer liggen.

Ja, een open deur, denk je nu misschien. Ik vond dat toch écht héél ingewikkeld, want hoe zit dat dan met verwachtingen, is dat hetzelfde als verlangen? Met die vraag heb ik jaren geworsteld. Iedereen zei tegen me dat ik geen verwachtingen moest hebben. Niet van mezelf en niet van mensen, niet van je collega’s, je familie, je kinderen, van niemand. Dus dat probeerde ik en ik raakte enorm gefrustreerd. Elke keer sloeg ik mezelf mentaal hard: stom stom, doe ik het weer, ik had dat niet mogen verwachten, sorry sorry. Herkennen jullie dit?

Ik verwacht namelijk dat mensen van nature goed zijn, dat is het MENSBEELD dat ik heb. Dat klinkt misschien filosofisch, maar het is heel concreet. Wat als iemand je uitscheldt, stel je dan je grens? Je kan je schouders ophalen of een proces verbaal op laten maken, of je gaat dat gedrag corrigeren. Mag je teleurgesteld zijn als het toch weer gebeurt?

Gelukkig geeft de leer van Tao ook hier antwoord op.

‘Door niet te verlangen op een bepaalde manier te zijn, maar alles van jezelf te accepteren,  dan pas kan je echt jezelf zijn.’
Het hebben van hoge idealen en verwachtingen is onderdeel van wie ík ben. Het is misschien niet zo’n toffe eigenschap van me, maar het hoort bij mij. En…dan moet ik ook zo stoer zijn de andere kant ervan, de teleurstellingen, zélf te dragen (dus niet bij de ander neer te leggen).
Dit bewust worden geeft me meer controle en rust. Dus ik corrigeer onwenselijk gedrag en haal mijn schouders op als het niet stopt. Toegegeven het lukt me (nog) niet altijd, maar het bespaart me driftbuien tijdens familiaire gelegenheden, laat me lachen om mijn eigen gebreken en het geeft me een neus voor goed zaken doen. Kortom: het maakt succesvoller, gelukkiger.
Het is namelijk zoals het is en dat accepteren is lastig, maar zeker de moeite waard. Wat vind jij #Koekeloere?
Merk jij soms ook dat er energie weglekt en kan je je vinger er niet opleggen? Kan je wat ruggenspraak gebruiken om succesvoller te worden in werk en leven? Wil je hier eens over sparren? https://henrikevanengelenburg.nl/sparren
CONGRESLIEFDE

CONGRESLIEFDE

De blonde vrouw staat in het midden van de elegant gebogen, mahoniehouten bar en hangt tegen een vent aan. Hij is een begeerlijke, vrijgezelle klantrelatie van haar. Ze giebelen wat en drinken samen nog een biertje. Even daarvoor sprak ze nog met een andere directeur, die wilde geen biertje met haar drinken. Dat zei hij ook zo: “met jou drink ik geen biertje.” Hij kreeg zijn zin niet in een onderhandeling. Wie is hier nu het wijf? denkt ze, terwijl ze zich tegen die andere, wel vrolijke directeur aandrukt.

Op dat moment komt zij binnen. De deur van het Jugendstil Café zwaait open. Het gekleurde glas geeft een feestelijk tintje aan haar entree. Ze is lang en slank. De zwart leren broek en het panterbloesje staan haar geweldig. Het donkerblonde haar glanst en omlijst springerig haar zongebruinde gezicht. Er zitten kuiltjes in de blozende wangen. Met pientere, staalgrijze ogen kijkt ze om zich heen. De ogen van de boze directeur lichten op bij haar aanblik. En met zijn ogen vele andere ogen. De mannen verrekken hun nekken om te zien wat er binnenkomt.
In no time is de mooie vrouw omringd door de lange congresgangers. De kleine mannen, zoals de verongelijkte, verdringen zich en proberen een plekje te veroveren om zo dicht mogelijk bij haar te kunnen staan. Zij is volledig op haar gemak en lacht een paar schitterende tanden bloot. Het ene na het andere drankje wordt haar aangeboden en ze geniet zichtbaar van alle positieve aandacht. Dan vangt ze de blik van de vrouw aan de bar, ze knikt naar haar.
De avond verstrijkt en iedereen wordt steeds luider. Als het aan de bar wat rustiger wordt, maakt de blonde vrouw zich los van de vrolijke directeur. Hij is te dronken om nog rechtop te staan en ze zwaait hem liefdevol uit als hij besluit een taxi te nemen naar zijn hotel. Zo is zij. Ze plakt er graag tegen aan, maar gaat nooit die grens over. Daar droomt ze wel van, maar zij durft dat nooit.

Inmiddels heeft de megaspetter rode konen gekregen en begint de groep rondom haar ook uit te dunnen. De kleine mannen hebben het opgegeven, zo’n lange vrouw is niet voor hen weggelegd. Alweer krijgt de verongelijkte klantrelatie zijn zin niet. Hij verschuilt zich in een donkere hoek aan het einde van de bar, naast de wc-deur. Wat een rotavond moet hij hebben, denkt de blonde dame. Zij probeert zich aan te sluiten bij een groepje vrouwelijke congresgangers aan de andere kant van de ronde bar.
Het stuk is inmiddels gaan zitten op de tafel. De lange, aller knapste kerels geven het nog niet op. De heren hangen over haar heen. Zij praat honderduit. De mannen krijgen geen genoeg van haar woorden, ze drinken ze.

Dan vindt de blonde vrouw dat het genoeg is geweest. Ze pakt haar rolkoffer en loopt naar de feestelijke klapdeur. De koffer glijdt soepel over de granito vloer van het café. Ze gaat haar bed opzoeken.
Bij de deur draait ze zich om, bekijkt het tafereel nog één keer en steekt resoluut haar duim en wijsvinger in haar mond: het warme café vult zich met een schrille fluit. In één klap heeft zij alle aandacht. De mannen draaien zich naar haar toe, ook de boze. “Sorry heren, maar ze gaat mee met míj!” roept ze en steekt de vingers waarmee ze floot als een pistool in de lucht.
De spetter lacht, heft het glas nog één keer op naar de mannen en slaat het in één teug achterover. Giebelend verlaten de twee vrouwen het inmiddels stilgevallen café, benieuwd naar wat het congres hen morgen weer zal brengen.

DISCO INFERNO

DISCO INFERNO

Ze staat op het randje van de dansvloer. Haar tenen voelen precies waar het kantelpunt is. Als ze haar gewicht net iets naar voren zou verplaatsen, zou ze de grote stap het gat in moeten maken. Maar dat doet ze niet. Ze balanceert zichtbaar achterover, haar groene strakke spijkerbroek knelt om haar middel, haar bloesje komt los uit haar broek, zodat het voelt of haar buik uitsteekt. Misschien doet ‘ie dat ook wel. Ze haalt eens diep adem, gaat rechtop staan en trekt haar bloesje weer recht.
Ze woont en werkt hier nu bijna twintig jaar en nog nooit ging zij naar die beroemde popzaal in de stad. Nu staat ze aan de rand van de afgrond, die leidt naar de dansvloer waar vooral veel vrouwen dansen en een enkele man. Wat zijn ze groot en volwassen, denkt ze, allemaal moeders en vaders met échte banen en verantwoordelijkheden.
Schel blinkt het videoscherm waarop kleurige beelden van de muziekclips uit de jaren zeventig en tachtig te zien zijn. Haar kinder- en tienerjaren. Niet dat ze ooit naar een disco ging toen. Zo op die rand wiegend wist ze ineens weer waarom haar dat niet trok. Die massa, dat gekoekeloer naar anderen en elkaar, die herrie, die schrale lucht van oud bier en die ranzige vloer. Af en toe herkent ze een clip, Cyndi Lauper, Spandau Ballet, leuke jongens, Earth Wind & Fire, waren dat geen Nederlanders? The Trammps met Disco Inferno, o ja leuk, dat zag ze toen bij Top Pop met die gekke Ad Visser. Haar ogen worden naar het scherm gezogen, ze geniet zichtbaar van die oude beelden. Ze heeft haar, net nieuwe, hippe multifocale bril thuis gelaten. Jammer, nu kost het haar zoveel inspanning om die videoclips goed te kunnen zien.
Choquerend vindt ze de types die samen met haar op de rand van de dansvloer wankelen. Allemaal middelbare vrouwen, ‘40uppers’. Ze klonteren in groepjes bij elkaar, de dames met panterbloesjes en nepleren broeken, slank en verzorgd. Goed gekapt haar op schouderlengte en keurig opgemaakte ogen, niet teveel, niet te weinig, prachtige oorbellen. Ze zien er goed uit. Hun armbanden rinkelen als ze hun drankje met getuite en gestifte lippen aan hun mond zetten. Haaks op haar eigen rand staan drie zwarte spijkerbroeken met daarop witte T-shirts met korte mouwen, waar stevige armen uitsteken met grimmige tatoeages. Twee dames vouwen die armen streng over elkaar en staren nors voor zich uit. Ze wiebelen van hun hakken op hun tenen en weer terug, op stevige zwarte, korte veterlaarzen. Eentje heeft witte gympies aan.
In de pit wordt gedanst. Ze ziet hier en daar een man, ieder het middelpunt van een kring van vier of vijf vrouwen, die erg veel lachen naar elkaar. Een enkele man heeft een vrouw tegen zich aanhangen. Geplakt is een beter woord, denkt ze, zo werkt dat bij schaarste. De mannen kijken wat ongemakkelijk om zich heen. Verder ziet ze brillen, heel veel brillen en nog veel meer… praktisch haar. Van dat ‘leuke pittige’, zullen ze zelf zeggen. Leuk? Vreselijk, denk ze, wat een ouwe kop krijg je daar van. Eén ding weet ze zeker: nooit zal ze zich zo’n kapsel aanmeten. Enkel een chemo zou haar daartoe kunnen dwingen.
Hier en daar staat een doorgeslagen vrouw te swingen, die zich kleedt in lijn met dat praktische haar: een legging, slobber trui en wandelschoenen; zo van ‘ik ben helemaal mezelf en dat mag!’ OMG never! Wat een wanhoop, denkt ze en ze haalt haar hand door haar eigen geblondeerde, halflange haar.
En dan realiseert ze zich dat ze ook zo is. Ze hoort daarbij, bij die groep volwassen, échte mensen met serieuze levens, met rimpels, vetjes, kapsels en brillen. Ze verliest haar evenwicht, gaat over het kantelpunt en valt pardoes in een groepje, waar ook haar vriendin vrolijk staat te dansen. Zij heeft zichtbaar lol om iets en wijst haar erop. Achter haar, daar moet ze kijken, daar staat iemand die ze móet zien. In haar rug voelt ze de licht dwingende druk van een groot lichaam en ze draait zich om. Een grijs hoofd met veel tanden, kijkt haar direct diep in de ogen. Zijn tanden zijn verkleurd van de tandsteen. Het is een oudere heer, van minstens 65, hij knipoogt vriendelijk.
Ze schrik zich helemaal ongans en deinst achteruit, waardoor ze op een paar tenen springt. “Geeft niks joh,” gilt een vrouw die wappert met haar hand. De hand heeft slanke vingers met keurig verzorgde rode nagels, kort geknipt. “Kan gebeuren!” Dunne lippen met iets uitgelopen, ook rode, lippenstift, nemen een slokje van een wit wijntje uit een plastic wijnglas.
Ze wil weg, ze is er nog geen uur, maar dit is te … ja wat eigenlijk? Toen was het al die massa, dat kijken, die zure luchten en die ranzige plee en nu komen daar ook nog oude mannen bij. Ze kan het niet aan, ze klimt de arena uit, weg van daar.
Bij de garderobe reikt een meisje van, ze schat, zestien jaar haar jas aan. Ze hebben oogcontact en ze glimlacht naar haar. Het meisje kijkt ongeïnteresseerd weg.
Vijf minuten later zit ze op de fiets. Als ze even flink doorfietst kan ze om elf uur thuis zijn. De wind is fris en ze rilt. Haar blonde manen waaien op. Ze fietst onder de pinkelende sterren, op weg naar huis, haar man, haar kinderen, haar eigen disco inferno. Daar heeft ze voorlopig genoeg aan.

HOE SIMPELE DINGEN BLIJ MAKEN

HOE SIMPELE DINGEN BLIJ MAKEN

Vakantie, meer dan dertig graden en we sloffen door de enige hippy market die Ibiza deze week weer open gooit. Clubs, cafés, feestjes niks van dat al in Ibiza. Het eiland is sereen, zoals we dat kenden in de jaren zeventig, volgens mij het decennium waarin Ibiza is uitgevonden. Enfin, we slepen ons zweterig langs jurkjes, kristallen en sieraden en daar zit ze… onder een eenvoudige parasol. Boven een mondkapje kijken twee staalgrijze ogen kijken ons vrolijk aan. Het geheel is afgetopt met een knotje waaruit donkerbruine krullen springen. Ze heet Tania Panés. Dat wat we niet zien maakt me nieuwsgierig. Later zoek ik haar op in het internet-universum en ja hoor, bloedstollend prachtige vrouw. Zo eentje waar je als andere vrouw trots van wordt; tenminste dat heb ik altijd.
Maar we staan daar dus, voor haar tafeltje onder die parasol. Ze typt gedichten naar aanleiding van een thema dat wij geven. Met lange sterke vingers ramt ze op een typemachine, ‘Corona 1920’ staat er in gouden krulletters op. Het apparaat had niet kunnen vermoeden dat het honderd jaar later een beruchte naam zou dragen. Letters verschijnen op handgeschept papier, Engelse woorden met spelfouten. En dat gedicht maakt ons hele gezin zo blij! Ze vraagt een gift, ja zoiets is onbetaalbaar…, wat hebben we nog aan cash bij ons tegenwoordig? We vinden wat verloren muntjes in verschillende portemonnees, ze is er blij mee. Het is waar: simpele dingen maken blij, het is leuk om te krijgen en om te geven.
Tania brengt me op een idee: Ik, met mijn delen-is-vermenigvuldigen levensmotto, ga persoonlijke Koekeloeres maken! Waarom moet het altijd mijn thema zijn? Iedereen heeft wel een onderwerp, woord of foto waarover Koekeloere iets zinnigs kan zeggen. Shotjes optimisme noem ik ze, omdat je er simpelweg zo blij van wordt.
En als je dan een paar verloren munten vindt onderin je tas, zijn dat voor mij de stille getuigen van waardering die maken dat ik doorga op mijn ingeslagen pad!