De blonde vrouw staat in het midden van de elegant gebogen, mahoniehouten bar en hangt tegen een vent aan. Hij is een begeerlijke, vrijgezelle klantrelatie van haar. Ze giebelen wat en drinken samen nog een biertje. Even daarvoor sprak ze nog met een andere directeur, die wilde geen biertje met haar drinken. Dat zei hij ook zo: “met jou drink ik geen biertje.” Hij kreeg zijn zin niet in een onderhandeling. Wie is hier nu het wijf? denkt ze, terwijl ze zich tegen die andere, wel vrolijke directeur aandrukt.

Op dat moment komt zij binnen. De deur van het Jugendstil Café zwaait open. Het gekleurde glas geeft een feestelijk tintje aan haar entree. Ze is lang en slank. De zwart leren broek en het panterbloesje staan haar geweldig. Het donkerblonde haar glanst en omlijst springerig haar zongebruinde gezicht. Er zitten kuiltjes in de blozende wangen. Met pientere, staalgrijze ogen kijkt ze om zich heen. De ogen van de boze directeur lichten op bij haar aanblik. En met zijn ogen vele andere ogen. De mannen verrekken hun nekken om te zien wat er binnenkomt.
In no time is de mooie vrouw omringd door de lange congresgangers. De kleine mannen, zoals de verongelijkte, verdringen zich en proberen een plekje te veroveren om zo dicht mogelijk bij haar te kunnen staan. Zij is volledig op haar gemak en lacht een paar schitterende tanden bloot. Het ene na het andere drankje wordt haar aangeboden en ze geniet zichtbaar van alle positieve aandacht. Dan vangt ze de blik van de vrouw aan de bar, ze knikt naar haar.
De avond verstrijkt en iedereen wordt steeds luider. Als het aan de bar wat rustiger wordt, maakt de blonde vrouw zich los van de vrolijke directeur. Hij is te dronken om nog rechtop te staan en ze zwaait hem liefdevol uit als hij besluit een taxi te nemen naar zijn hotel. Zo is zij. Ze plakt er graag tegen aan, maar gaat nooit die grens over. Daar droomt ze wel van, maar zij durft dat nooit.

Inmiddels heeft de megaspetter rode konen gekregen en begint de groep rondom haar ook uit te dunnen. De kleine mannen hebben het opgegeven, zo’n lange vrouw is niet voor hen weggelegd. Alweer krijgt de verongelijkte klantrelatie zijn zin niet. Hij verschuilt zich in een donkere hoek aan het einde van de bar, naast de wc-deur. Wat een rotavond moet hij hebben, denkt de blonde dame. Zij probeert zich aan te sluiten bij een groepje vrouwelijke congresgangers aan de andere kant van de ronde bar.
Het stuk is inmiddels gaan zitten op de tafel. De lange, aller knapste kerels geven het nog niet op. De heren hangen over haar heen. Zij praat honderduit. De mannen krijgen geen genoeg van haar woorden, ze drinken ze.

Dan vindt de blonde vrouw dat het genoeg is geweest. Ze pakt haar rolkoffer en loopt naar de feestelijke klapdeur. De koffer glijdt soepel over de granito vloer van het café. Ze gaat haar bed opzoeken.
Bij de deur draait ze zich om, bekijkt het tafereel nog één keer en steekt resoluut haar duim en wijsvinger in haar mond: het warme café vult zich met een schrille fluit. In één klap heeft zij alle aandacht. De mannen draaien zich naar haar toe, ook de boze. “Sorry heren, maar ze gaat mee met míj!” roept ze en steekt de vingers waarmee ze floot als een pistool in de lucht.
De spetter lacht, heft het glas nog één keer op naar de mannen en slaat het in één teug achterover. Giebelend verlaten de twee vrouwen het inmiddels stilgevallen café, benieuwd naar wat het congres hen morgen weer zal brengen.