Ze staat op het randje van de dansvloer. Haar tenen voelen precies waar het kantelpunt is. Als ze haar gewicht net iets naar voren zou verplaatsen, zou ze de grote stap het gat in moeten maken. Maar dat doet ze niet. Ze balanceert zichtbaar achterover, haar groene strakke spijkerbroek knelt om haar middel, haar bloesje komt los uit haar broek, zodat het voelt of haar buik uitsteekt. Misschien doet ‘ie dat ook wel. Ze haalt eens diep adem, gaat rechtop staan en trekt haar bloesje weer recht.
Ze woont en werkt hier nu bijna twintig jaar en nog nooit ging zij naar die beroemde popzaal in de stad. Nu staat ze aan de rand van de afgrond, die leidt naar de dansvloer waar vooral veel vrouwen dansen en een enkele man. Wat zijn ze groot en volwassen, denkt ze, allemaal moeders en vaders met échte banen en verantwoordelijkheden.
Schel blinkt het videoscherm waarop kleurige beelden van de muziekclips uit de jaren zeventig en tachtig te zien zijn. Haar kinder- en tienerjaren. Niet dat ze ooit naar een disco ging toen. Zo op die rand wiegend wist ze ineens weer waarom haar dat niet trok. Die massa, dat gekoekeloer naar anderen en elkaar, die herrie, die schrale lucht van oud bier en die ranzige vloer. Af en toe herkent ze een clip, Cyndi Lauper, Spandau Ballet, leuke jongens, Earth Wind & Fire, waren dat geen Nederlanders? The Trammps met Disco Inferno, o ja leuk, dat zag ze toen bij Top Pop met die gekke Ad Visser. Haar ogen worden naar het scherm gezogen, ze geniet zichtbaar van die oude beelden. Ze heeft haar, net nieuwe, hippe multifocale bril thuis gelaten. Jammer, nu kost het haar zoveel inspanning om die videoclips goed te kunnen zien.
Choquerend vindt ze de types die samen met haar op de rand van de dansvloer wankelen. Allemaal middelbare vrouwen, ‘40uppers’. Ze klonteren in groepjes bij elkaar, de dames met panterbloesjes en nepleren broeken, slank en verzorgd. Goed gekapt haar op schouderlengte en keurig opgemaakte ogen, niet teveel, niet te weinig, prachtige oorbellen. Ze zien er goed uit. Hun armbanden rinkelen als ze hun drankje met getuite en gestifte lippen aan hun mond zetten. Haaks op haar eigen rand staan drie zwarte spijkerbroeken met daarop witte T-shirts met korte mouwen, waar stevige armen uitsteken met grimmige tatoeages. Twee dames vouwen die armen streng over elkaar en staren nors voor zich uit. Ze wiebelen van hun hakken op hun tenen en weer terug, op stevige zwarte, korte veterlaarzen. Eentje heeft witte gympies aan.
In de pit wordt gedanst. Ze ziet hier en daar een man, ieder het middelpunt van een kring van vier of vijf vrouwen, die erg veel lachen naar elkaar. Een enkele man heeft een vrouw tegen zich aanhangen. Geplakt is een beter woord, denkt ze, zo werkt dat bij schaarste. De mannen kijken wat ongemakkelijk om zich heen. Verder ziet ze brillen, heel veel brillen en nog veel meer… praktisch haar. Van dat ‘leuke pittige’, zullen ze zelf zeggen. Leuk? Vreselijk, denk ze, wat een ouwe kop krijg je daar van. Eén ding weet ze zeker: nooit zal ze zich zo’n kapsel aanmeten. Enkel een chemo zou haar daartoe kunnen dwingen.
Hier en daar staat een doorgeslagen vrouw te swingen, die zich kleedt in lijn met dat praktische haar: een legging, slobber trui en wandelschoenen; zo van ‘ik ben helemaal mezelf en dat mag!’ OMG never! Wat een wanhoop, denkt ze en ze haalt haar hand door haar eigen geblondeerde, halflange haar.
En dan realiseert ze zich dat ze ook zo is. Ze hoort daarbij, bij die groep volwassen, échte mensen met serieuze levens, met rimpels, vetjes, kapsels en brillen. Ze verliest haar evenwicht, gaat over het kantelpunt en valt pardoes in een groepje, waar ook haar vriendin vrolijk staat te dansen. Zij heeft zichtbaar lol om iets en wijst haar erop. Achter haar, daar moet ze kijken, daar staat iemand die ze móet zien. In haar rug voelt ze de licht dwingende druk van een groot lichaam en ze draait zich om. Een grijs hoofd met veel tanden, kijkt haar direct diep in de ogen. Zijn tanden zijn verkleurd van de tandsteen. Het is een oudere heer, van minstens 65, hij knipoogt vriendelijk.
Ze schrik zich helemaal ongans en deinst achteruit, waardoor ze op een paar tenen springt. “Geeft niks joh,” gilt een vrouw die wappert met haar hand. De hand heeft slanke vingers met keurig verzorgde rode nagels, kort geknipt. “Kan gebeuren!” Dunne lippen met iets uitgelopen, ook rode, lippenstift, nemen een slokje van een wit wijntje uit een plastic wijnglas.
Ze wil weg, ze is er nog geen uur, maar dit is te … ja wat eigenlijk? Toen was het al die massa, dat kijken, die zure luchten en die ranzige plee en nu komen daar ook nog oude mannen bij. Ze kan het niet aan, ze klimt de arena uit, weg van daar.
Bij de garderobe reikt een meisje van, ze schat, zestien jaar haar jas aan. Ze hebben oogcontact en ze glimlacht naar haar. Het meisje kijkt ongeïnteresseerd weg.
Vijf minuten later zit ze op de fiets. Als ze even flink doorfietst kan ze om elf uur thuis zijn. De wind is fris en ze rilt. Haar blonde manen waaien op. Ze fietst onder de pinkelende sterren, op weg naar huis, haar man, haar kinderen, haar eigen disco inferno. Daar heeft ze voorlopig genoeg aan.